Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht

 

Artikel 110
1
Het is een financiële onderneming met zetel in Nederland, niet zijnde een bank, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van clearinginstelling uitoefent, toegestaan zonder vergunning haar werkzaamheden voort te zetten, indien zij voldoet aan het vierde lid.
2
Het is een financiële onderneming met zetel buiten Nederland, niet zijnde een bank met zetel in een andere lidstaat, noch zijnde een clearinginstelling met zetel in een staat die door Onze Minister is aangewezen ingevolge artikel 2:6, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht, die op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet in Nederland het bedrijf van clearinginstelling uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, toegestaan zonder vergunning haar werkzaamheden voort te zetten, indien zij voldoet aan het vijfde lid.
3
Het is een financiële onderneming met zetel buiten Nederland, niet zijnde een bank met zetel in een andere lidstaat, noch zijnde een clearinginstelling met zetel in een staat die door Onze Minister is aangewezen ingevolge artikel 2:8, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht, die op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet het bedrijf van clearinginstelling uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, toegestaan zonder dat zij heeft voldaan aan artikel 2:8, eerste lid, van die wet haar werkzaamheden voort te zetten, indien zij voldoet aan het zesde lid.
4
De financiële onderneming, bedoeld in het eerste lid, vraagt binnen één maand vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht een vergunning aan bij de Nederlandsche Bank en verstrekt binnen zes maanden vanaf het tijdstip waarop die wet in werking treedt aan de Nederlandsche Bank de gegevens, bedoeld in artikel 2:5, tweede lid, van laatstgenoemde wet.
5
De financiële onderneming, bedoeld in het tweede lid, vraagt binnen één maand vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht een vergunning aan bij de Nederlandsche Bank en verstrekt binnen zes maanden vanaf dat tijdstip aan de Nederlandsche Bank de gegevens, bedoeld in artikel 2:7, tweede lid, van die wet.
6
De financiële onderneming, bedoeld in het derde lid, meldt zich binnen één maand vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht bij de Nederlandsche Bank en verstrekt binnen zes maanden vanaf dat tijdstip aan de Nederlandsche Bank de gegevens, bedoeld in artikel 2:9, eerste lid, van die wet.
7
Het eerste en tweede lid zijn van toepassing op de daarin bedoelde financiële onderneming totdat de Nederlandsche Bank op haar vergunningaanvraag heeft beslist.
8
Het derde lid is van toepassing op de financiële onderneming totdat de Nederlandsche Bank heeft beslist dat is voldaan aan artikel 2:8 van de Wet op het financieel toezicht.
9
De Nederlandsche Bank beslist binnen 12 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht op een aanvraag als bedoeld in het eerste en tweede lid. Bij ministeriële regeling kan deze termijn twee maal worden verlengd met een periode van maximaal een half jaar.
10
De Nederlandsche Bank beslist binnen 12 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht of voldaan is aan artikel 2:8 van die wet. Bij ministeriële regeling kan deze termijn twee maal worden verlengd met een periode van maximaal een half jaar.
11
De financiële onderneming die op grond van het vierde of vijfde lid een vergunning heeft aangevraagd wordt als aanvrager ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 1:107, van de Wet op het financieel toezicht. De Nederlandsche Bank haalt deze inschrijving door zodra zij op de aanvraag heeft beslist.
12
De financiële onderneming die op grond van het zesde lid zich bij de Nederlandsche Bank heeft gemeld wordt ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 1:107, van de Wet op het financieel toezicht, als een onderneming die aan de Nederlandsche Bank kennis heeft gegeven van het voornemen door middel van dienstverrichting naar Nederland het bedrijf van clearinginstelling te verrichten. De Nederlandsche Bank haalt deze inschrijving door zodra zij heeft beslist dat is voldaan aan artikel 2:8 van de Wet op het financieel toezicht.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •